Een onrealistisch mensbeeld

Een onrealistisch mensbeeld

John Stuart Mill definieerde, in 1836, de mens als een wezen dat onvermijdelijk datgene doet, wat hem met de minste moeite het meeste opbrengt. Twee eeuwen eerder al definieerde Thomas Hobbes de natuurlijke toestand van de mens als een ononderbroken oorlog van allen tegen allen. ‘Homo homini lupus’. Het is een mensbeeld met een lange geschiedenis. Een historicus zal geen moeite hebben om de lijst aan te vullen. Het zit nog steeds diep in onze cultuur verankerd. Van nature zijn we egoïstisch en zonder ethisch besef.

Van een econoom leerde ik het begrip ‘homo economicus’ kennen: de mens is alleen maar gemotiveerd door winstbejag. ‘Rationeel’ handelen in dit model is doen wat voor jou het beste is. Het is de basis van de vrije markt. Als je maar consequent je eigenbelang nastreeft zal een ‘onzichtbare hand’ zorgen voor collectieve welvaart.

Het frustrerende voor economen die deze theorie aanhangen is dat zo weinig mensen ‘rationeel’ blijken te handelen. Bij een onderzoek werden proefpersonen in situaties gebracht waarin ze veel meer geld overhielden als ze enkel hun eigenbelang nastreefden en minder als ze de opbrengst deelden. Slechts 7% van de onderzochte proefpersonen handelden consistent ‘rationeel’. De overgrote meerderheid van de deelnemers waren bereid hun winst te delen. Pijnlijk detail: het onderzoek correleerde hoog met een schaal voor psychopathie. Tot verbazing van sommigen hebben mensen nog andere motieven dan winstbejag.

We vinden dit psychopate mensbeeld op veel plaatsen terug. Er is de notie ’sociaal darwinisme’: alleen de sterkste en meest succesvolle overleven. Het is een verkeerd begrepen evolutietheorie. ‘The survival of the fittest’ betekent niet het recht van de sterkste. ‘Fit’ betekent ‘aangepast’. De species die zich het best aan de veranderende omstandigheden weet aan te passen, heeft het meeste kans om zijn genen door te geven.

Het beeld waar velen nog in geloven is dat van een bloederige en gewelddadige natuur, een voortdurende strijd op leven en dood. Vrij recent ontdekte de gedragsbiologie dat samenwerking, zorg en empathie ook bij dieren essentieel zijn voor de overleving. Dieren, en zeker zoogdieren, vertonen natuurlijkerwijze altruïstisch gedrag.

Frans De Waal toonde aan dat het alfamannetje in een groep apen niet de sterkste en meest brutale is, maar degene die de beste contacten heeft, die het meeste conflicten oplost en het meeste troostgedrag vertoont. Een uitspraak als 'homo homini lupus' doet volgens hem zowel de wolf, die een heel sociaal dier is, als de mens onrecht aan.

Sommigen hebben hier de hoogste moeite mee. Een katholieke commentator stelde het onderzoek van De Waal in vraag omdat, zo vond hij, dieren zich niet moreel kunnen gedragen omdat ze geen vrije wil hebben. Alleen mensen hebben een vrije wil. De vrije wil is binnen de wetenschap en de filosofie een voorwerp van heftige discussies, maar binnen die discussie is er geen enkel wetenschappelijk argument waarom mensen en dieren daarin van elkaar zouden verschillen. Theologisch ligt dat natuurlijk anders.

Ook in de psychologie vinden we hetzelfde mensbeeld terug. Merkwaardig genoeg delen Sigmund Freud en Burrhus Skinner hier dezelfde visie. Bij Freud wordt de mens gemotiveerd door lust en onlust, bij Skinner door beloning en straf. Moraal komt bij beiden komt bij beiden van buiten. Bij Skinner is het een kwestie van conditionering, bij Freud wordt het geïnterioriseerd in een ego en een superego. Ego en superego staan de behoeftebevrediging niet in de weg maar stellen de bevrediging uit om de behoeften op termijn nog beter te bevredigen.

Altruïsme is steeds een gesublimeerd egoïsme. Gedrag wordt maar gesteld als het voordeel oplevert. Sommigen mensen denken dat dit een wetenschappelijk bewezen feit is. Maar aantonen dat beloning en straf ons gedrag beïnvloeden, bewijst nog niet dat het onze enige motieven zijn.

De joodse psychoanalyticus Viktor Frankl sprak Freud’s mensbeeld radicaal tegen op grond van zijn eigen ervaringen in Auschwitz. Gezinstherapeuten, met Böszörményi-Nagy op kop, begrepen heel goed dat gezinnen maar kunnen gedijen in een klimaat van liefde en loyaliteit. Recent experimenteel en neurofysiologisch onderzoek toont aan hoe empathie, zorg en mededogen van op heel jonge leeftijd al belangrijke drijfveren zijn voor menselijk gedrag.

Het psychopate mensbeeld zorgde ervoor dat de religies een bijzondere functie toebedeeld kregen. Napoleon vatte het ooit kernachtig samen: ‘Liever één pastoor dan twee gendarmes.’ Als de mens dan toch alleen maar zijn eigenbelang nastreeft en in het gareel moet gehouden worden, dan is religie de meest galante oplossing.

Religie heeft een hele evolutie doorgemaakt. In het ancien régime legitimeerde de kerkelijke macht de wereldlijke. Na een periode van schisma’s, godsdienstoorlogen en revoluties ontstond een model van godsdienstvrijheid en secularisering. Dat wil zeggen: iedereen is vrij zijn religie te beleven en uit te oefenen, zolang je de wet maar niet overtreedt. De wereldlijke wet overklast vanaf nu de goddelijke. Religies moeten maatschappelijk relevant zijn. Dat is de rol van religie in onze huidige grondwetten. In België wordt zelfs de religie nog gefinancierd volgens het napoleontische systeem.

In de tijd dat onze grondwetten geschreven werden, wist iedereen wat deze rol van religie inhield, maar de evolutie van religie is blijven doorgaan. Als de wet, en ondertussen ook de wetenschap, boven de religie staan, wat is dan nog de functie van religie? Er volgde een stelselmatige ontkerkelijking. Religie is niet langer wat het geweest is.

Bijkomend fenomeen is de import van twee niet-westerse religies. De Islam confronteert ons keihard met onze eigen geschiedenis omdat ze nauw aansluit wat religie hier betekende vóór de secularisering. Het boeddhisme komt dan weer uit een cultuur die het concept religie niet eens kende. Bij westerse boeddhisten leidt dit tot grote verwarring rond de vraag of het boeddhisme nu wel of niet een religie is.

Wat het boeddhisme in ieder geval nooit gekend heeft is ons psychopate mensbeeld. Natuurlijk wordt een mens gemotiveerd door lust en onlust, beloning en straf, maar in het oudste boeddhisme worden begeerte en afkeer gezien als vergiften die ons van onze ware aard afhouden. En die aard is er een van liefde, mededogen, vreugde en onbevangenheid. In het latere boeddhisme wordt nog explicieter gesteld dat onze natuurlijke staat er een van mededogen en ontwaken is.

In de metaforen van de Lotus Sutra wordt zelfs van de psychopaat van dienst, Devadatta, gezegd dat hij een boeddha zal worden. De hele tekst is een lofzang op de natuurlijke goedheid van de mens. Wat een contrast met onze westerse traditie! Het wordt helemaal pijnlijk als je beseft dat het Westen de heidenen in het Oosten is gaan bekeren om ze van de hel te redden. Wat een onheil hebben we aangericht!

De invloed van het boeddhisme is minder opvallend dan die van de Islam, maar wellicht meer diepgaand. Het boeddhisme levert haar stille bijdrage aan een vernieuwd mensbeeld. Wetenschappers doen onderzoek naar de hersengebieden die een rol spelen bij empathie en mededogen, en ze vertellen hierover op druk bijgewoonde congressen met de Dalai Lama. De gedragstherapie heeft ondertussen in haar third wave mindfulness omarmd. Terwijl de kerken leeglopen zie je overal meditatiegroepen ontstaan die vaak geen enkele band hebben met een officiële religie.

En stilaan, en nog steeds met veel weerstand, begint op alle terreinen de gedachte door te sijpelen dat we misschien al die tijd met een totaal onrealistisch mensbeeld opgescheept zaten. Dat mensen misschien niet moeten gedwongen worden om zich in te zetten voor anderen, dat we niet voortdurend iedereen moeten controleren, dat we niet moeten zwaaien met hel en verdoemenis. Dat we onszelf geen geweld moeten aandoen om het goede te doen, integendeel dat we onszelf geweld aandoen als we onze natuurlijke goedheid niet cultiveren.