Met weinig stof in de ogen

In de Palicanon (MN 26) vertelt de Boeddha uitgebreid over zijn eigen zoektocht. In dat verhaal vertelt hij ook hoe, kort na zijn ontwaken, de volgende gedachte bij hem opkwam:

'Gevonden is door mij deze Dhamma, die diep is en moeilijk te doorgronden … Maar deze mensheid schept er behagen in zich te hechten ... Daardoor is voor haar dit feit moeilijk te doorgronden, namelijk het geconditioneerd zijn, deze keten van voorwaardelijk ontstaan. Ook dit feit is moeilijk te doorgronden, namelijk het tot rust komen van alle drijfveren, het afschudden van alle lasten, de vernietiging van begeerte, passieloosheid, ophouden, nirvana.
Als ik de Dhamma zou onderrichten, en anderen zouden mij niet begrijpen, dan zou dat voor mij vermoeiend zijn, dan zou dat voor mij een kwelling zijn.’

Daarop verschijnt een god, Brahma Sahampati uit de Brahma-hemel, hij knielt voor de Boeddha en smeekt hem om toch te onderrichten want: ‘Er zijn wezens met weinig stof in de ogen, die door het niet-horen van de Dhamma te gronde zouden gaan. Zij zullen de Dhamma wel begrijpen!’

Dit is menens. Het scheelde geen haar of de Boeddha had er de brui aan gegeven. Het is onbegonnen werk. Niemand gaat dit begrijpen. De dramatiek van het gebeuren wordt extra in de verf gezegd door in het verhaal een god te laten opdraven. Brahma Sahampati moet de Boeddha redden van een grote valkuil.

Brahma Sahampati

Even los van de literaire conventies van die tijd: het is verbazend hoe actueel deze tekst is.

'Deze mensheid...’ Hoe vaak horen en lezen we dit niet? Deze generatie, de mensen van nu, in deze tijd... We horen het nu zeggen, we lezen het in uitspraken van tien jaar geleden en van honderd jaar geleden. En dus ook 2500 jaar geleden in Noord-India. ‘Deze tijd’ is duidelijk van alle tijden.

En ‘deze mensheid schept er behagen in zich te hechten’. Het Pali woord voor hechten hier is alaya. Het wordt soms ook vertaald door begeerte, lust, en het kan ook verblijfplaats, vaste grond, en daarmee zekerheid betekenen. Mensen, toen niet anders dan nu, willen zekerheid, willen hun noden en behoeften bevredigd zien. Tegen deze diagnose is weinig in te brengen.

Daarom, denkt de Boeddha, is de Dharma moeilijk te doorgronden. Hij had er zelf alles voor opgegeven, zijn familie, zijn carrière, alles wat hij bezat. Door zijn strenge ascese was hij er zelfs bijna het leven bij ingeschoten. Kan iets wat zo moeizaam bevochten is, zomaar doorgegeven worden? Dan nog wel aan een mensheid die vastzit in passies en gehechtheden? Hij noemt dan ook een waslijst van moeilijk uit te leggen concepten zoals de ‘keten van voorwaardelijk ontstaan’ en ’nirvana’. Wie gaat dit ooit kunnen begrijpen? De impasse is totaal.

Als een deus ex machina komt Sahampati met een radicaal andere wending: Er zijn wezens met weinig stof in de ogen. Zij zullen het zien.

Deze drie elementen zijn doorheen de eeuwen onveranderd gebleven:

  • de diagnose: Mensen lopen vast in hun gehechtheden
  • de valkuil: Niemand kan dit begrijpen
  • de oplossing: Er zijn wezens met weinig stof in de ogen.

Wat mij telkens treft, niet alleen in deze passage, maar in het hele verhaal is hoe kwetsbaar de Boeddha zich opstelt en ons deelgenoot maakt van zijn eigen dwaalwegen en valkuilen. Ik ga ervan uit dat hij hiermee anderen voor deze valkuilen wil behoeden.

Wat hij hier schildert is de karikatuur van een ‘verlichte’ leraar die zich ver boven de mensheid verheven waant. Er moet zelfs een god bijgehaald worden om hem met zijn twee voeten terug op de grond te zetten.

In Boeddhistische tempels vind je steevast afbeeldingen uit het leven van de Boeddha. Het viel mij op dat deze scene niet zo vaak wordt afgebeeld. Misschien zou het goed zijn als er in iedere tempel en meditatieruimte een beeld zou staan van Brahma Sahampati met daaronder de waarschuwing: Zij met met weinig stof in hun ogen zullen het zien.

Natuurlijk zullen er altijd ook diegenen zijn die niet zien. Maar dat is onze taak: zichtbaar maken voor zij die het kunnen zien, en niet ontgoocheld zijn in zij die het niet zien.