Met zestien in bad

In oude tijden waren er zestien bodhisattva’s. Op de daarvoor voorziene tijd namen ze samen een bad. Bij het aanraken van het water kwamen ze plotseling tot ontwaken.

Deze koan is casus 78 uit de Biyanlu (Jp. Hekiganroku), een koancollectie samengesteld en van verzen voorzien door Xuedou (11de eeuw). Yuanwu (12de eeuw) redigeerde de tekst in zijn definietive vorm en voegde aan iedere verhaal een commentaar toe. Qua stijl is deze verzameling een stuk poëtischer dan de latere Wumenguan.

Dat neemt niet weg dat hij de typisch heroïsche koanstijl heeft. Het gaat niet van: ‘Gisteren nam ik een douche …’. Nee, het speelt zich af in ‘oude tijden’ en niet zomaar met de eerste de beste, het zijn bodhisattva’s, zestien nog wel. De sfeer is er meteen, ook in het bad. Met de mededeling dat ze ‘plotseling’ tot ontwaken kwamen, situeert de koan zich meteen ook expliciet in de school van het plosteling ontwaken.

Waarom doen die koans toch zo hoogdravend? Het is niet anders dan in eender welke religieuze tekst. Altijd klinkt de boodschap door van: ‘dit is belangrijk’. En belangrijkheid wordt uitgedrukt in een taal en een vorm die cultureel eigen is. In de middeleeuwen werden overal kerkjes gebouwd als versterkte Romaanse burchten en Chinese boeddhistische tempels hebben de architectuur van een Chinees paleis. We kunnen niet spreken buiten een cultuureigen taal en symboliek maar we mogen de buitenkant niet met de binnenkant verwarren.

In tegenstelling tot de Zhaozhou’s wu is deze casus wel een van de minder bekende koans. Nico Tydeman maakte mij er op attent en hij vertelde er meteen bij dat hij niemand van zijn eigen leraren er ooit een teisho over hoorde geven. Verlicht worden door een bad te nemen. Het gaat misschien iets te veel in tegen het imago van zen als een harde praktijk die niet voor iedereen weggelegd is. Voor zen moet je uit je comfortzone komen en toch niet behaaglijk in een bad dobberen! Nee hoor, deze bodhisattva’s deden het in bad.

Koans spelen met taal, ze zetten je op het verkeerde been, ze zeggen wit waar je zwart verwacht. Als je denkt iets een feit is, wordt dat meteen onderuit gehaald. Als je denkt: ‘dit kan niet’, dan doen we dat toch gewoon even. Taal creëert virtuele werkelijkheden, koans gebruiken de taal om die virtuele werkelijkheid weer af te breken.

Taal vormt een haast onzichtbare tussenlaag tussen ons en de werkelijkheid. Het is een bijzonder nuttig instrument. Het laat ons toe de werkelijkheid te manipuleren. Het laat ons toe plannen te maken in een toekomst die (nog) niet bestaat en te leren uit een verleden dat niet (meer) bestaat.

Met taal creëeren we een kaart van de werkelijkheid. Als ik als toerist door een onbekende stad loop met een kaart in de hand dan loop ik meer op de kaart dan op de straat. Het is pas als ik de kaart durf loslaten en mijzelf laat verdwalen in straten zonder toeristische bezienswaardigheden dat ik langzaam de sfeer van de stad ga inademen. Als ik mijn teen in het badwater steek, steek ik dan mijn teen in het badwater of in het concept water? Voel ik het water echt of blijf ik in gedachten gevangen?

Wat bijna systematisch gebeurt is dat we de virtuele realiteit die we met taal creëeren voor de realiteit zelf gaan houden, net als een fanatieke computergamer, gevangen in een onwerkelijke werkelijkheid. We hebben dit niet door. We denken dat we in de stad geweest zijn, we denken dat we het water gevoeld hebben. Het enige wat ons nog aan de realiteit herinnert is een vage heimwee. Een verlangen naar een intimiteit waarvan we zelfs niet door hebben dat we ze vergeten zijn.

We kunnen deze heimwee afdoen als misplaatste romantiek. Hij kan ons ook aan het zoeken zetten, zonder dat we zelf goed weten waarnaar. Hij kan ons ook radeloos maken en wanhopig vanuit een leeg en onvervuld gevoel. Wat we er ook mee doen, we kunnen er geen kant mee op. We blijven zitten met een onstilbare heimwee. Een heimwee naar de realiteit. Het is die heimwee die ons op ons kussen brengt.

We gaan ztiiten vanuit een verlangen om heel intiem te worden met de werkelijkheid. Om die dunne laag van taal en concepten te doorprikken en te voelen, te proeven, toe te laten. Ademen, ach ja ademen, wat saai. Nee, ademen, je adem voelen, proeven, er bij zijn, aanwezig zijn, iedere ademtocht nieuw. En niet enkel de adem, alles wat zich aandient, en niet enkel op het kussen, ook je teen in het badwater. De intensiteit van de werkelijkheid aangaan.

Die werkelijkheid kan prettig zijn of onprettig, aantrekkelijk of lelijk, zoals het water warm kan zijn of koud, zoals de adem diep of ondiep kan zijn. We creëren geen discrepantie tussen wat is en wat moet. Het is niet van: ‘dit hoort erbij en dat niet.’ Het is ‘wu’, het is met een open geest welkom heten wat zich aandient. Het is ‘weidse leegte, niets heilig’. Op een manier zeggen al die koans steeds weer hetzelfde. Anderzijds zou je kunnen zeggen dat het verhaal van Zhaozhou’s hond naar ‘wu’ wijst, naar de leegte, de openheid, terwijl deze koan over ‘you’ gaat, de veelheid, intiem worden met de ‘tienduizend dingen’ die zich in die weidse openheid voordoen.

In die openheid wordt taal niet uitgesloten, maar taal verschijnt als taal, concepten als concepten, niet als plaatsvervangers van de werkelijkheid. Het is ook niet je aandacht bij jezelf brengen. Het is je aandacht brengen bij wat zich aandient. En ‘jezelf’ dient zich daarbij aan als een van die talloze talige constructies.

Die intimiteit kan als een schok aankomen, alsof je een sprong maakt, alsof er iets wegvalt. Er valt ook iets weg, maar we zijn weer helemaal in ons hoofd als we dat wegvallen conceptualiseren en tot iets bijzonders verheffen. Zoals Nagarjuna zegt: ‘leegte is het antidotum voor alle concepten, enkel voor het concept leegte bestaat er geen antidotum.’

In zijn vers bij de koan haalt Xuedou scherp uit:
Als deze ouden als in een droom zouden zeggen dat ze ontwaakt zijn,
laat hen dan uit het water komen en ik zal op hen spuwen.

Zodra we denken iets bereikt te hebben zijn we er, enkel alleen daardoor al, mijlen ver van verwijderd. Zodra ik denk dat mijn zelf weggevallen is, zit ik daardoor alweer in een constructie van mijzelf gevangen. Er is geen bereiken en geen niet bereiken. Er is enkel dit.

.