Een geschiedenis van polemieken

De geschiedenis van het boeddhisme is een geschiedenis van polemieken. Boeddhistische teksten, van het oudste boeddhisme tot nu, kun je lezen als een altijd opnieuw weerleggen van misvattingen.

Dat kan ook niet anders. De Dharma biedt een alternatieve manier van omgaan met de werkelijkheid, anders dan het habituele. Als het habituele bevredigend was dan hadden we de Dharma nergens voor nodig. Tegelijkertijd wordt de Dharma altijd weer geïnterpreteerd in het licht van het habituele. Zo verliest ze haar functie en betekenis. En dan komen er nieuwe formuleringen, die op hun beurt ...

Je ziet het keer op keer gebeuren, in het oudste boeddhisme en in de latere ontwikkelingen in India, in China, bij ons in het Westen. Iedere keer moet de Dharma als het ware gered worden van culturele gewoontes en vanzelfsprekendheden.

Wat zijn de vanzelfsprekendheden van onze cultuur? In welke kaders vangen wij zen en zenmeditatie? Wat zijn onze habituele misvattingen? Voor alle duidelijkheid: deze tekst is geen kritiek op westerse denkkaders maar wel op hoe ze onze visie op de Dharma kleuren.

1 Mystiek

Het christelijke Westen heeft een lange traditie van mystiek. In deze traditie staat de ervaring centraal, de ervaring van eenheid met God. Een mijlpaal in de godsdienstpsychologie is het standaardwerk William James ’The Varieties Of Religious Experience’.

In zen neemt meditatie een belangrijke plaats in. Het is dus voor de hand liggend om te veronderstellen dat meditatie tot bepaalde ervaringen moet leiden. Zo ontstaat een idee van verlichting als een bijzondere ervaring. Geen ervaring van eenheid met God, bij afwezigheid van een God, maar toch ook een ervaring van eenheid.

Deze ervaring kan inslaan als een donderslag: satori, kensho, daikensho... Het zijn de fel begeerde ervaringen van westerse zenstudenten op het pad naar verlichting. Dit is westerse zenretoriek. Dit is niet de taal van oude boeddhistische geschriften.

Daar komt bij dat wij in het Westen (anders dan in het Oosten) de geest in de hersenen situeren, met een explosie van hersenonderzoek naar de effecten van meditatie tot gevolg.

2 Ontologie

Het westerse denken is gericht op ontologie. Het draait rond de vraag naar wat bestaat. Het uitgangspunt is dat de werkelijkheid bestaat onafhankelijk van de waarnemer. De volgende vraag is dan hoe we die werkelijkheid kunnen kennen. Dat is de vraag van de epistemologie. De werkelijkheid zoals we ze kennen blijft altijd een onvolmaakte voorstelling van de werkelijkheid zoals ze is.

Een belangrijke stap in de cognitieve ontwikkeling van een kind in het christelijke Westen is wanneer het leert begrijpen dat Sinterklaas niet echt bestaat, maar God wel. Geloven in Sinterklaas noemen we magisch denken. God daarentegen bestaat écht.

Het principiële onderscheid tussen de werkelijkheid zoals we ze kennen en de werkelijkheid zoals ze is, vind je niet in het Oosten. Als je oosterse teksten ontologisch gaat interpreteren kom je tot vreemde conclusies. Een zin als ‘Alles is illusie’ betekent niet dat alles illusie ‘is’ (in de ontologische betekenis van ‘zijn’) maar veeleer dat we ons over alles illusies maken.

Als we belangrijke zenbegrippen gaan vertalen als ‘absolute werkelijkheid’ en ‘relatieve werkelijkheid’, dan ligt de misinterpretatie voor de hand: het is maar in de meditatieve ervaring van eenheid dat we in staat zijn om de werkelijkheid te zien zoals ze écht is.

3 Ethiek

We hebben een ethiek van moeten en niet mogen, van geboden en verboden. In de theïstische tradities komen die geboden voort uit de wil van God. Atheïstische tradities zijn daarin niet fundamenteel verschillend. Alleen zien zij zich genoodzaakt om een andere grond te zoeken voor wat mag en niet mag.

Dat maakt ons heel sensitief voor mogen en niet mogen. Als het woord mededogen valt, dan horen we daar spontaan een gebod in. Een zenvers als: ‘Zonder voorkeur en afkeer wordt alles helder’ vatten we automatisch op als: je mag geen voorkeuren of afkeren hebben.

Als we de boeddhistische term ‘atman’ vertalen door ‘ego’ dan klinkt daar meteen doorheen: ik moet zonder ego zijn. De term ego is dan onlosmakelijk verbonden met een moreel verwerpelijk egoïsme. Sommigen zien de dood van het ego als het ultieme doel van zen. Als de dood van het ego dan moet gerealiseerd worden door een totale overgave aan de verlichte leraar, dan staat de poort naar misbruik wagenwijd open.

 

Maar hoe kunnen we het anders interpreteren? De geschiedenis van boeddhistische teksten is een geschiedenis van polemieken. Ook deze tekst dus, met alle risico’s van dien. Ik kan alleen maar spreken vanuit mijn eigen ervaring en inzicht, zonder autoriteit.

1 In meditatie kunnen we allerlei ervaringen hebben. Maar dat is het punt niet. Het gaat om hoe we ermee omgaan. We cultiveren geen ervaringen, we cultiveren een manier van omgaan.

2 Meditatie laat ons geen diepere werkelijkheid ervaren. Het leert ons wel begrijpen hoe we de werkelijkheid anders ervaren als we er anders mee omgaan.

3 Sommige van die manieren van omgaan kunnen een bron van lijden worden, andere van bevrijding. Boeddhistische ethiek is niet voorschrijvend maar beschrijvend. We kunnen niet leven zonder voorkeuren en afkeren. Maar als onze voorkeuren en afkeren een kramp worden dan ontstaat lijden. In de openheid vinden we vrijheid.

En dat brengt ons terug bij dat prachtige vers uit het oudste boeddhisme.
Zoals de oceaan vele schatten herbergt
maar slechts één smaak, die van zout
Zo ook bevat de Dharma vele schatten
maar slechts één smaak, die van bevrijding

Bevrijding, voor jezelf en alle levende wezens. Daar komt het uiteindelijk op neer.