Vrijheid

De vrije wil staat weer volop in de belangstelling. Dat is natuurlijk al enkele eeuwen zo, maar de neurowetenschappen geven het debat weer een nieuwe kleur. William James, de grondlegger van de westerse psychologie, stelde het probleem al in 1890 in zijn Principles of Psychology met de ‘automaton theory’. Als ons ervaren en handelen door onze hersenen bepaald worden, hoe kan het bewustzijn daar dan invloed op uitoefenen? Ondertussen weten we veel meer over de hersenen en is het geen louter principiële kwestie meer. Er is bij voorbeeld aangetoond dat een beweging al in onze hersenen is ingezet nog voor we ons ervan bewust zijn. Hoe kan er dan nog sprake zijn van een vrije wil?

Een van de pleitbezorgers van deze visie is Sam Harris. Zijn boek 'Free Will' is ook in zijn eigen kringen controversieel. Toen ik destijds aan een katholieke universiteit psychologie studeerde gingen de eerste lessen over de vraag of een wetenschappelijke studie naar de determinanten van gedrag wel compatibel was met het geloof in de vrije wil. Voor de radicale atheïsten die de vrijheid en autonomie van het individu hoog in het vaandel dragen is de vraag niet minder penibel.

Het misverstand zit er vooral in dat we in deze tijd van secularisering naar de wetenschap kijken voor absolute antwoorden op de grote zingevingsvragen, maar daar gaat de wetenschap niet over. Wetenschap is geen levensbeschouwing. Wetenschap creëert modellen van de werkelijkheid die ze toetst aan de hand van voorspellingen, hypotheses, die in onderzoek bevestigd of weerlegd kunnen worden. Wetenschap kan dus niet zomaar eender wat beweren. Zij is gebonden aan de strikte eis van voorspelbaarheid.

Stellen, zoals Sam Harris dat doet, dat de wetenschap bewezen heeft dat de vrije wil niet bestaat is als zeggen dat Euclides bewezen heeft dat twee evenwijdige lijnen elkaar niet snijden. (Als je schooltijd een vorig leven lijkt: Euclides bewijst dat niet. Het is een aanname, een axioma, nodig om meetkundige stellingen in zijn systeem te bewijzen.)

Op dezelfde manier zijn causaliteit en reductionisme aannames van de wetenschap. Nuttige aannames want de wetenschap blijkt bijzonder succesvol. Maar vanuit die aannames kan de wetenschap nooit iets anders dan causale relaties vinden. Dat betekent niet dat de wereld volledig gedetermineerd is. Dat betekent enkel dat de wereld benaderen als gedetermineerd, bruikbare resultaten oplevert. Het is een bruikbaar model. Net als een kaart van Antwerpen een bruikbaar model is, maar niet bewijst dat de stad plat is en opvouwbaar.

Dat wil niet zeggen dat we de bevindingen van de neurowetenschappen zomaar naast ons neer moeten leggen. Een populaire metafoor is onze hersenen te zien als een computer. Maar als onze hersenen een computer zijn, is het er een met verschillende processoren, met elk een andere architectuur, met een ander besturingssysteem, die allemaal autonoom functioneren, zonder centrale controller, met een heel beperkt vermogen om onderling data uit te wisselen en er is er maar één bij met een geluidskaart. De watchmaker moet inderdaad wel echt blind zijn om met zo een ontwerp voor de dag te komen.

Door de beperkte dataoverdracht komen we sommige dingen over onszelf maar te weten door ons eigen gedrag te observeren. Dit kan dramatische vormen aannemen. Het ogenblik dat iemand naast het dode lichaam van zijn geliefde staat die hij net in een vlaag van jaloezie vermoord heeft en het tot de andere hersenkernen begint door te dringen wat er gebeurd is, beseffen we hoe moeilijk het is om mens te zijn. Ook kunnen lieve en vriendelijke mensen in de juiste omstandigheden transformeren in een genocidaire bende en wreedheden begaan waarvan ze hun leven lang niet zullen begrijpen hoe ze daar ooit toe in staat geweest zijn.

We hebben bij dergelijke situaties geen enkel mededogen met de daders. We houden iemand als individu verantwoordelijk. We kunnen ook moeilijk een deel van iemand hersenen gevangenisstraf geven en de rest vrijuit laten gaan.

De bevindingen van de wetenschap correleren merkwaardig goed met een bevinding, die Sam Harris ook kent, uit de boeddhistische meditatiepraktijk, namelijk dat er in mezelf geen zelf te vinden is. En als er al geen zelf is, hoe zou dat zelf dat niet eens bestaat over een vrije wil kunnen beschikken? Eigenlijk gaat het boek van Sam Harris meer over niet-zelf dan over de vrije wil. Met dat besef is het niet verwonderlijk dat zijn betoog uitdraait op een pleidooi voor mededogen.

We creëren ons een illusie van eenheid die er in werkelijkheid niet is, niet in onze hersenen maar evenmin in onze ervaring. Als er één (veilige) plaats is waar dat duidelijk wordt, is het op ons meditatiekussen. Mediteren is een ontluisterend proces. Ik ben helemaal niet wie ik dacht te zijn. Erger nog: ‘ik’ ben helemaal niet.

Maar heeft iedere notie van vrije wil, in de wetenschap en in de dharma, voorgoed afgedaan? Toch niet. Zowel de wetenschap als het boeddhisme zijn daarvoor te pragmatisch. Uit het psychologisch onderzoek kennen we de termen ‘locus of control’ en meer recent ‘sense of agency’. Het gaat om de ervaring zelf aan het stuur te zitten van je gedrag en keuzes te kunnen maken.

Uit een studie bleek dat studenten die een betoog tegen het bestaan van vrije wil te lezen kregen, meer de neiging hadden om af te kijken op het examen. Sense of agency is belangrijk. Het heeft ethische consequenties. Het is wellicht een van de belangrijkste zaken die een kind te leren heeft, namelijk dat het invloed heeft op de wereld. Bij probleemjongeren zie je vaak dat ze zichzelf als slachtoffer ervaren en de wereld als vijandig. Iedereen is tegen hen. In vele gevallen is dat laatste nog waar ook. Als men hen zegt dat ze daar zelf iets kunnen aan doen, dan klinkt dat als een beschuldiging en niet als een bevestiging van competentie en eigenwaarde. Soms is overgaan tot gewelddadig gedrag de enige manier om nog enigszins een sense of agency terug te vinden.

Bewijst het onderzoek naar sense of agency dan dat de vrije wil wel bestaat? Helemaal niet. Het bewijst enkel dat een psychologisch model dat uitgaat van sense of agency bruikbare resultaten oplevert in het verklaren, voorspellen en remediëren van gedrag. (De neurowetenschap heeft ondertussen sense of agency in de parietale cortex weten te lokaliseren.)

In het boeddhisme vinden we geen expliciete uitwerking van de vrije wil. De Boeddha zou de hele discussie wellicht afdoen al heilloos. Hij wees alle uiteindelijkheidsvragen systematisch af omdat ze geen bijdrage leverden aan het het opheffen van lijden. De boeddhistische term die het dichtst bij de notie vrije wil komt is waarschijnlijk karma. Karma betekent gedrag en bij uitbreiding de gevolgen van gedrag. Voor de de Boeddha ben je wat je doet. Een mens is ‘eigenaar en erfgenaam van zijn gedrag’.

In de Palicanon zie je dat de Boeddha er van uitgaat dat mensen daar keuze in hebben. De Boeddha beseft heel goed dat dat geen sinecure is. Soms zijn we als ‘een zwakke man die door twee sterke mannen meegesleurd wordt om in een put met gloeiende kolen gegooid te worden’. De ‘twee sterke mannen’ hier, zijn een beeld voor de klesha’s, begeerte, afkeer en verlangen, die als een vergif ons onze vrijheid ontnemen en meesleuren in wat we niet willen. (De neurowetenschap zou dat het ‘reward system’ noemen.) Nibbana is niets anders dan de bevrijding van die dwang.

Meditatie is weer een uitstekend experimenteel terrein. Je zit op je kussen en je neemt je voor je adem te volgen. Enkele seconden later ben je verzonken in dagdromen. Inderdaad, je hebt geen vat op het ogenblik van afgeleid zijn. Je controle zit in het moment waarop je je realiseert dat je afgeleid bent. Dan heb je de keuze: in je dagdroom blijven of terugkeren naar je adem. Die keuze heb ik alleen in dit ogenblik. Ik kan niet gisteren en niet morgen kiezen, alleen nu.

Terugkeren naar de ademhaling is het simpelste van het simpelste, maar hetzelfde geldt voor ieder keuzemoment in ons leven. Daarom cultiveren we onze geest om niet bevangen door begeerte, afkeer en verwarring, en niet beneveld die keuzevrijheid te bewaren en geen lijden te creëren.

De neurowetenschap zit niet stil en heeft ondertussen ontdekt dat meditatie de prefrontale cortex traint. Met andere woorden: geen enkel van deze argumenten is opgewassen tegen het betoog van van Sam Harris dat de vrije wil uiteindelijk een illusie is en dat het allemaal door onze hersenwerking causaal bepaald is. Maar hier gaat het niet om uitendelijkheidsvragen maar over de ervaren realiteit, en dat is dat geen enkele van zijn argumenten mij mijn ‘sense of agency’ kan ontnemen. Gelukkig maar.

Er is nog een heel andere vorm van vrijheid en dat is de vrijheid van de kunstenaar. Panamarenko bouwde als kunstenaar vreemde ruimteschepen. Hij voegde er bizarre berekeningen en schetsen aan toe, als een moderne Leonardo Da Vinci.

Een fysicus aan MIT nam ooit de moeite om het werk van Panamarenko te onderzoeken en zijn berekingen na te kijken. Hij kwam tot de vernietigende conclusie dat hij een ‘crackpot’ was met een gebrek aan respect voor de wetenschap. Panamarenko noemde sommige wetenschappers ‘droogkloten’ met gebrek aan fantasie.

Er is een tijd geweest dat men van kunst verwachtte dat ze schoonheid voortbracht. In deze postmoderne tijd wordt soms gezegd dat kunst niet mooi maar transgressief moet zijn. Dat wil zeggen, ze moet buiten de gewone kaders, de geplogenheden, de verwachtingen, de taboes treden. Kunst voert ons terug van de zekerheid naar de verwondering. Wellicht was in de middeleeuwen schoonheid transgressief. Maar in een wereld waar de stoel en de tafel en het koffiezetapparaat design zijn, is schoonheid banaal geworden en toont kunst de zelfkant van de werkelijkheid.

De wetenschap zit met handen en voeten geketend aan de strikte eis van voorspelbaarheid. Het moet werken. Kunst kan zich een vrijheid veroorloven die de wetenschap niet heeft. Frank Zappa zei ooit dat het enige wat kunst definieert, de kader is. Binnen die kader geldt de totale vrijheid. Zappa’s motto was AAAFNRAA (Anything Anytime Anyplace For No Reason At All).

Het maakt voor de kunstenaar niet uit dat de neurowetenschap ondertussen de gebieden in de hersenen gevonden heeft die verantwoordelijk zijn voor kunst. Hij trekt zich niets aan van al die rationalisaties en al dat verbaal geweld. Al die ‘linkerhemisferische confabulaties’ (in de woorden van Sam Haris) kunnen hem zijn creativiteit niet ontnemen.

Er is nog een veel grotere vrijheid. Ik heb er geen goede woorden voor omdat ieder woord de vrijheid ervan aantast. Of het moeten woorden van de Hart Sutra zijn: ‘geen oog of oor, geen neus of tong, geen lichaam en geen geest … geen weg en ook geen inzicht, geen bereiken en geen niet-bereiken’. Krishnamurti schrijft hierover in zijn dagboek: ‘The total denial of the known is the essence of freedom’.

Het is de bereidheid om ieder weten, iedere zekerheid, ieder houvast, zelfs iedere notie van ik of niet-ik los te laten. Het is radicale openheid. Het is de meest radicale vrijheid. Waar kunst verwondering opwekt, is dit de rauwe verwondering zelve. Mystici in verschillende tradities hebben in verschillende woorden hierover geschreven, steeds beseffend dat ze het niet met woorden konden vatten.

In deze openheid doet zich een merkwaardig ervaringsfeit voor. Krishnamurti noemt het: ‘Love is the essence of this destruction’. Die radicale openheid is de bron van liefde en mededogen. Het is niet logisch, net zo min als de lichtsnelheid logisch is. Het is een waarneming, een observeerbaar feit. Dit brengt ons terug bij de algemeen menselijke ervaring van zelfloze liefde waar we in de vorige teisho mee begonnen zijn. Het is de essentie van onze meditatiepraktijk.

En, u raadt het al, de neurowetenschap heeft ondertussen …