De hond en zijn boeddhanatuur

Toen een monnik aan Zhaozhou vroeg: ‘Heeft ook een hond de boeddhanatuur?’, antwoordde hij: ‘Nee’.

Met deze koan opent de Wumenguan (Jp. Mumonkan), de Poortloze Poort. Het is wellicht de meest bekende zenkoan. Deze ene zin bevat de hele dharma. Hiermee moet je het stellen. In zijn commentaar schrijft Wumen (13de eeuw): ‘Als je deze drempel overschrijdt, zul je hand in hand gaan met de patriarchen, je wenkbrauwen verstrengelen met de hunne, je zult zien met dezelfde ogen, horen met dezelfde oren’.

Zhaozhou was een Chinese zenmeester uit de 10de eeuw. Het meest bizarre is dat hij flagrant het verkeerde antwoord geeft. In het Chinese Mahayana hadden alle levende wezens de boeddhanatuur. Toch antwoordt Zhaozhou hier onverstoord ‘nee’. We zijn duidelijk ver verwijderd van de heldere en geduldige uitleg van de Boeddha in de Palicanon. Alhoewel we er moeilijk omheen kunnen om terug te denken aan Vachagotta’s vraag aan de Boeddha of er een zelf is.

In de koans is de dharma herschreven in de stijl van de ‘encounter dialogue’. Encounter betekent hier niet zozeer ontmoeting maar eerder confrontatie. Om dit genre te apprecieren is het de moeite om de Chinese film Hero van Zhang Yimou te zien. Het is de duurste martial arts productie ooit, met Jet li in de hoofdrol. We zien heroïsche scènes, door de lucht vliegende zwaardvechters, regens van pijlen die met de blote hand afgeweerd worden, de held die eigenhandig een klein leger verslaat …

De film is op zich een ‘encounter dialogue’ tussen de eerste Chinese keizer en een man zonder naam. (In het Chinees Wuming. Ironisch genoeg is de wu van Wuming dezelfde wu als die in de koan.) De hele film blijf je in het ongewisse over de ware toedracht. Het verhaal wordt verteld en herverteld en er wordt steeds weer een nieuwe betekenislaag aan toegevoegd. De intensiteit tussen beide mannen loopt op tot een confrontatie op leven en dood.

Dit gevoel voor confrontatie en heroïek vormt de culturele achtergrond van de koanliteratuur. Deze heroïek zet ons vaak op het verkeerde been. Een koan doorzien betekent vaak hem van zijn heroïek ontdoen en hem weer dicht bij de gewone werkelijkheid brengen.

In de meeste westerse vertalingen wordt het ‘nee’ (無) van Zhaozhou onvertaald gelaten en weergegeven als ‘wu’ (Chinees) of ‘mu’ (Japans). Toch is ‘nee’ de meest voor de hand liggende vertaling. Letterlijk staat er: ‘de hond hebben (you, 有) boeddhanatuur, of niet hebben (wu, 無)?’ Het naast elkaar stellen van een werkwoord (hebben, 有) en de ontkenning ervan (niet hebben, 無) is een heel gewone manier om in het Chinees een vraag te formuleren. Nee zeggen doe je dan door de ontkenning (niet hebben, 無) te herhalen.

Er zijn verschillende versies van deze koan. De versie in de Wumenguan is de meest compacte. In een oudere versie antwoordt Zhaozhou eerst ‘ja’ (有) om pas ‘nee’ (無) te antwoorden als de monnik (dezelfde of een andere?) de vraag opnieuw stelt.

Het punt is dat you (有) en wu (無) enerzijds gewone spreektaal zijn, maar daarnaast ook zeer belangrijke begrippen in de Chinese filosofie. In het eerste hoofdstuk van de Laozi (Daodejing) staat wu voor de leegte, de eenheid, het niets waar het universum uit voortkomt, terwijl you verwijst naar de veelheid van de ‘tienduizend dingen’, de fenomenale werkelijkheid. Dit brengt onze simpele conversatie meteen op een veel dieper niveau. Het is geen kwestie meer van een simpel ja of nee. Natuurlijk hebben alle levende wezens, inclusief de hond, de boeddhanatuur (ja, 有) maar boeddhanatuur is leegte, openheid, suññata, wu, 無. Het nee is dus geen ontkenning maar een bevestiging van wat boeddhanatuur in wezen is.

Wat brengt deze filosofische discussie ons op? Eerlijk gezegd, niets. We kunnen eindeloos blijven doorgaan over boeddhanatuur, over leegte en nondualiteit, het brengt ons geen stap dichter bij bevrijding. Een volgende betekenislaag die de koan aanboort is het nee, wu, te begrijpen als een ‘halt’. Een ‘nee’ tegen een academische discussie waar niemand beter van wordt. Zhaozhou had eerst al ja geantwoord, nu de monnik blijft doordrammen zegt hij: ‘Hou ermee op, dit is niet de weg die tot ontwaken leidt’.

Maar een verkeersbord dat een doodlopend straatje aanduidt, toont ons nog niet de hoofdweg. Voor Wumen is wu de hoofdweg.

De grote pleitbezorger van de wu-koan was Dahui (12de eeuw). Hij liet zelfs hele collecties met andere koans zoals de Biyanlu (Jp. Hekiganroku) vernietigen. Dahui fulmineerde aan de ene kant tegen de literaire of filosofische interpretatie van de koans in de Linjitraditie (Jp.Rinzai) en aan de andere kant tegen wat hij de ‘stille verlichting’ noemde van de Caodongtraditie (Jp. Soto). Hij ontwikkelt een heel nieuwe benadering van de koanstudie waarbij hij de koan herleidt tot zijn huatou (Jp. wato), hoofdzin of hoofdwoord. Vergeet de boeddhanatuur, vergeet Zhaozhou, vergeet de monnik en de hond. Vergeet zelfs de betekenis van you of wu maar leg je met hart en ziel, met heel je aandacht, met iedere ademtocht toe op wu, tot er niets anders meer is dan wu, tot je met huid en haar helemaal wu wordt. Dan zal er iets doorbreken, dan zul je tot inzicht, tot ontwaken komen.

Een van de belangrijke taken van de abt van een Chinees klooster was fondsenwerving. Moderne historici plaatsen Dahui’s radicale aanpak in de felle concurrentiestrijd met naburige kloosters. Uit zijn briefwisseling blijkt dat de huatou-methode in de eerste plaats bedoeld was voor leken, geletterden en invloedrijke ambtenaren die bij hem in de leer kwamen. Hij bood hen op deze manier een toegankelijke rechttoe-rechtaanmethode. Dahui legde hiermee de basis voor het huidige koansysteem dat later door Hakuin verder verfijnd werd tot het systeem dat nu ook hier in het Westen kennen.

Met wu zitten, wu worden. In de woorden van Wumen: ‘Zet je je hele lijf in met zijn driehonderdzestig botten en vierentachtigduizend poriën. Roep de geest van grote twijfel op en concentreer je op wu.’ Yasutani liet zijn studenten zelfs mu hardop reciteren tijdens het mediteren. Na afloop van de sesshin werden degenen naar voren geroepen die kensho bereikt hadden.

Maar hebben we ons niet opnieuw door de koan op een verkered been laten zetten? Wumen hakt er in zijn commentaar alvast flink op los: ‘Het is alsof je het zwaard afpakt van de grote generaal Guan. Als je de Boeddha tegenkomt, dood hem. Als je de patriarchen tegenkomt, dood ze. Op het scherp van leven en dood beschik je over complete vrijheid . .. ’ Het lijkt zo weggelopen uit Zhang Yimou’s ‘Hero’. Laten we ons niet opnieuw verleiden door de heroïek? Zijn we van zen een bravourestukje van persoonlijk bereiken aan het maken? Heroïek is zo aantrekkelijk, en zo illusoir.

Misschien moeten we ook deze betekenislaag doorzien en achter ons laten. Kunnen we wu van zijn heroïek ontdoen en weer dicht bij de gewone werkelijkheid brengen? Geen spitsvondige filosofie, geen donder en bliksem. Als we de retoriek van het filosofisch debat achter ons laten en de heroïek van het streven naar spectaculaire doorbraken, wordt wu heel eenvoudig: niet weten, niet kiezen, geen discrepantie creëren tussen wat is en wat moet, met een open geest welkom heten wat zich aandient. Het is pas in die openheid, waarvan Bodhidharma zegt: ‘Weidse leegte, niets heilig’, dat bevrijding gevonden wordt.