Aanwijzingen voor de tuinier

Pangloss, de filosoof van dienst in Voltaire’s Candide, probeert aan het einde van het boek nog maar eens uit te leggen hoe al die moorden en verkrachtingen, oorlogen en natuurrampen uiteindelijk leiden tot een betere wereld, ja zelfs tot de beste van alle mogelijke werelden. ‘Dat is mooi gezegd’, antwoordt Candide die het ondertussen wel begrepen heeft, ‘mais il faut cultiver notre jardin’. Van al dat gefilosofeer over het uiteindelijke wordt de wereld niet beter. Als we er iets van willen maken, zullen we de handen uit de mouwen moeten steken.

Cultiveren, bhavana in het Pali, is ook een centraal begrip in het onderricht van de Boeddha. Maar wat cultiveren we en waar doen we dat?

Veel mensen denken dat het in de meditatie moet gebeuren. Er hangt iets mythisch rond mediteren. Je moet er op zijn minst ontspanning en rust in vinden, je gedachten kunnen stoppen, vervelende emoties kwijt raken, in het hier en nu zijn. Voor beoefenaars met een boeddhistische achtergrond zijn de aspiraties veel hoger: verlichting, nirvana, satori, kensho, de dood van het ego, the unnamable it, de absolute werkelijkheid…

Het klassieke beeld is dat van de boeddhist die zich uit de wereld terugtrekt om in afzondering op zijn kussen het uiteindelijke te bereiken. Consequent daarmee worden talrijke passages in de Palicanon geïnterpreteerd alsof ze over meditatie gaan en wordt bhavana vertaald door meditatie.

Een typisch voorbeeld is metta-bhavana, meditatie over liefdevolle vriendelijkheid. Niets in de metta sutta zegt expliciet dat het hier om een meditatie gaat. Vriendelijkheid lijkt mij bij uitstek iets om te cultiveren in het dagelijkse leven, eerder dan in meditatie.

Dit brengt ons opnieuw bij het spanningsveld tussen religieus en seculier zoals Stephen Batchelor dit in ‘After Buddhism’ definieert. De vraag wordt dan: is onze beoefening een religieuze praktijk die tot iets uiteindelijks moet leiden of een seculiere praktijk die ons helpt om met zijn allen een goed leven te leiden in deze wereld? Om bij de beeldspraak van ‘cultiver notre jardin’ te blijven: nemen we de spade ter hand om in onze tuin een diepe kuil te graven, in de hoop op de bodem een schat te vinden, of om de grond om te spitten? Het is weer een keuze.

Bij velen leeft de hoop en de verwachting dat het in meditatie kan en zal gebeuren. We laten ons daarbij niet ontmoedigen door het feit dat we nooit iemand ontmoet hebben die het wel bereikt heeft en dat nooit iemand ons op een bevattelijke wijze heeft weten uit te leggen wat er precies mee bedoeld wordt. Om maar te zwijgen van het feit dat verschillende tradities en zelfs verschillende leraren binnen dezelfde traditie het niet met elkaar eens raken over wie wat bereikt heeft.

Ik ben het in ieder geval met Batchelor volkomen eens dat al die mystificaties nergens voor nodig zijn. Ze leiden hoogstens tot verwarring en misbruik. Dat is ook de rode draad door mijn boek ‘Iedereen weet’. Batchelor legt het uit aan de hand van vier taken die we hier in deze wereld te cultiveren hebben. Over de eerste hebben we het vorige keer gehad. De werkelijkheid aangaan ook al is ze onbevredigend, vergankelijk en zonder vastigheid (dukkha, anicca, anatta).

Wat meteen zichtbaar wordt als we ons voornemen om de werkelijkheid met een open geest en een open hart aan te gaan, is hoe onze geest zich daartegen verzet. Sommige dingen willen we ons meteen toe-eigenen. Andere proberen we uit te sluiten. Aan sommige klampen we ons vast. Van sommige willen we ons zo snel mogelijk ontdoen. Het is de reactiviteit van onze geest die de werkelijkheid waarin we leven kleurt. Het is ook die reactiviteit die ons uit angst voor het onbepaalde doet vastklampen aan ‘zekerheden’.

De tweede taak is het onderbreken van deze reactiviteit. We zien onze geest reageren, we herkennen het, we laten los, zonder ons erin te laten meeslepen. Het is geen onderdrukken, het is onze vrijheid terugnemen. Het is de middenweg tussen negeren en meegesleept worden.

De derde taak is is dat te herkennen en te zien wat er ontstaat, al was het maar in kleine momenten, als we niet helemaal door die reactiviteit bepaald worden. Het zijn momenten van vrijheid, van ruimte, van moed, van vertrouwen, van mededogen.

Batchelor argumenteert dat dit de betekenis van nibbana is. Niet een mystieke uiteindelijkheidservaring waarin alle reactiviteit voorgoed ophoudt, maar in dit ogenblik bewust zijn van die ruimte waarin we vrij kunnen bewegen. Deze ruimte is er altijd en is er altijd geweest. Het is wat ik in ‘Dit is de plaats’ onze natuurlijke perfectie noemde. We hebben er geen jarenlange harde boeddhistische training voor nodig. Het is er gewoon.

Maar het is iets waar we gemakkelijk aan voorbij lopen. En als iemand ons probeert aan te praten dat we het maar na jarenlang intensief oefenen kunnen bereiken, zijn we nog verder van huis. Dit is waar mediteren ons kan helpen. We gaan er voor zitten en we kijken, niet om een of andere ervaring te bereiken, maar om te zien en te herkennen wat er altijd al was.

Mediteren is hiervoor de plaats bij uitstek. In de metafoor van tuinieren is het de serre, een veilige plek waar we iets kunnen laten ontkiemen zonder dat het meteen overwoekerd wordt, zodat we het daarna in de volle grond kunnen uitzetten. Het is iets wat we seizoen na seizoen te doen hebben, eindeloos, zonder dat we ooit ‘er’ zijn.

Er is dus ook niets mis met metta-meditatie. Het is de plek waar liefde en mededogen als optie kunnen ontkiemen. Blijkbaar worden we niet alleen gedreven door begeerte en afkeer. Er is een alternatief voor onze reactiviteit. Dat nemen we mee in ons dagelijkse leven. Daar gebeurt het. Dat is de vierde taak: ons leven in het licht hiervan cultiveren. Zoals ook Candide ontdekt: ‘Il faut cultiver notre jardin’. Dat pad duurt een leven lang.

Dit is de derde van een reeks toespraken naar aanleiding van het boek ‘After Buddhism’ van Stephen Batchelor.