Shariputra danste van vreugde

Het Lotus Sutra is een van de meest bekende en gewaardeerde teksten in Oost-Azië. Over het ontstaan van het Lotus Sutra hebben we weinig exacte gegevens. Wellicht is het geschreven in de eerste eeuw in Noord-India in een soort boeddhistisch Sanskriet dat dicht tegen het Pali aanleunde. Waarschijnlijk was het eerst een compilatie van teksten in versvorm met commentaren in proza die later tot één geheel geredigeerd werden. In de 5de eeuw werd het door Kumarajiva in het Chinees vertaald. We beschikken niet meer over de Sanskriet tekst die Kumarajiva gebruikt heeft. Bestaande Sanskriet teksten dateren duidelijk van een recentere datum. Het is vooral in Kumarajiva’s Chinese vertaling dat het sutra zijn bekendheid verworven heeft. Het wordt vaak de Koning van de sutra’s genoemd.

Als je het Lotus Sutra gaat lezen stuit je op een tekst vol fantastische verhalen en magische gebeurtenissen. Lichtstralen verlichten het hele universum, torens en bodhisattva’s rijzen uit de grond omhoog, mythologische wezens komen de Boeddha eer betuigen ... De tekst lijkt wel ontstaan uit het brein van de makers van Star Wars. David Kalupahana doet in zijn ‘History of Buddhist Philosophy’ het Lotus Sutra dan ook af als ‘substantialistisch’ en ‘filosofisch weinig interessant’. In dit artikel echter willen we proberen doorheen deze eerste laag door te kijken en het filosofisch gehalte van het Lotus Sutra als ‘ultiem verhaal’ te appreciëren.

We kennen het Lotus Sutra vooral door zijn vele parabels die elk apart wel boeiend zijn maar die geen zicht geven op de hele structuur van de tekst. In dit artikel laten we talloze interessante en belangrijke details links liggen en benaderen we het Lotus Sutra als geheel.

Situatieschets

"Aldus heb ik gehoord. De Boeddha verbleef op een dag op de Gierenpiekberg vergezeld van een grote schare monniken…."

Met deze woorden begint het Lotus Sutra. Een Sutra is een tekst die gehoord is, uit de mond van de Boeddha. In de sutra’s van de Pali-Canon is het Ananda die het woord neemt en vertelt wat hij bij die of die gelegenheid gehoord heeft. Ook de Gierenpiekberg is een van de bekende plaatsen waar de Boeddha vaak onderrichtte. Als we ervan uitgaan dat de oorspronkelijke lezer bekend was met de Pali sutra’s dan bevinden we ons meteen in een vertrouwde context. Niet voor lang echter …

"...bestaande uit twaalfduizend personen. Allemaal arhats bij wie de smetten tot een einde gebracht waren, die geen aardse verlangens meer hadden, die bereikt hadden wat ze voor zichzelf konden bereiken en van wie de geest tot een toestand van vrijheid gekomen was."

Zowel het aantal als de eulogie van de verworvenheden van de arhats wijken af van wat we gewend zijn in de Pali-Canon. Het wordt nog erger als het sutra de lijst van de andere aanwezigen begint op te sommen. Er waren ook tachtigduizend bodhisattva’s met hun gevolg. De goden uit het Indiase pantheon waren aanwezig met Indra en zijn gevolg op kop. Verder waren er draken, garuda’s en andere mythologische wezens… In een geëxalteerde taal beschrijft het sutra hoe een regen van geurige bloemen op de Boeddha en de andere aanwezigen neerdaalde en de aarde beefde. Vervolgens zendt de Boeddha, die in meditatie verzonken zit, een lichtstraal uit van tussen zijn beide ogen waarmee hij achttienduizend werelden verlichtte, van de diepste hel tot de hoogste hemel.

Ieder gevoel van herkenning is zoek. De verwondering van de lezer wordt in de mond gelegd van Bodhisattva Maitreya die aan Bodhisattva Manjushri vraagt of hij deze wonderlijke verschijnselen al eerder meegemaakt heeft. Manjushri vertelt hoe ontelbare kalpa’s geleden (een kalpa is de tijdspanne tussen het ontstaan en het vergaan van het heelal) de toenmalige Boeddha, Zon Maan Helder genaamd, eerst de drie voertuigen predikte. Voor de sravaka’s predikte hij de vier edele waarheden, voor de pratyekabuddha’s de twaalf schakels van afhankelijk ontstaan en voor de bodhisattva’s de zes paramita’s. Vlak voor zijn dood echter deden dezelfde tekenen zich voor en predikte de Boeddha Zon Maan Helder het Lotus Sutra om kort daarna in een onomkeerbaar nirvana te verdwijnen.

Bij de eerste zinnen laat het sutra uitschijnen dat het zou gesproken zijn tijdens het leven van de historische Boeddha en zich daarmee situeert in dezelfde context als de Pali sutra’s. Meteen daarna wordt duidelijk dat we ons in een heel andere context bevinden. Wat hier geschetst wordt is de situatie van het boeddhisme in Noord–India zo een 500 jaar na de Boeddha. Er is hier sprake van drie vormen van onderricht, drie paden of voertuigen (triyana).

Het pad van de sravaka’s is dat van de toehoorders, de leerlingen die als monnik of leek de Boeddha gevolgd zijn. Daarnaast worden er twee andere voertuigen genoemd. De pratyekabuddha’s zijn zij die tot nirvana gekomen zijn op hun eentje, zonder leraar. Bodhisattva’s, zo werd blijkbaar aangenomen, zijn hemelse wezens die in een later geboorte zelf een Boeddha zullen worden.

De sravaka’s leerden op basis van de vier edele waarheden hoe ze tot bevrijding konden komen door zonder aardse verlangens te zijn. De pratyekabuddha’s waren tot bevrijding gekomen door inzicht in de non-substantialiteit van alle dingen op basis van de 12 schakels van het afhankelijk ontstaan. De bodhisattva’s stelden op basis van de zes paramita’s hun persoonlijke bevrijding uit ten behoeve van alle levende wezens.

We zitten hier dus in een situatie die ver verwijderd is van die van het oudste boeddhisme. Ze kan ook niet zomaar vergeleken worden met die van het huidige boeddhisme.

Wat hier ook opvalt is hoezeer de Indiase mythologie, veel meer dan in de oude sutra’s, in de tekst aanwezig is. In de Pali-Canon wordt wel eens gezegd dat de Boeddha in een vorig leven in de Tusita hemel verbleef en van daaruit als mens herboren is. Maar als Ananda er op een moment wat al te geëxalteerd over doet zet de Boeddha hem fijnzinnig op zijn plaats (MN 123). Hier echter wordt het breeduit in de verf gezet.

Nadat Manjushri op de Gierenpiekberg aan Maitreya het verhaal gedaan heeft van de vroegere Boeddha Zon Maan Helder, komt de historische Boeddha uit zijn meditatie en zegt tegen zijn leerling Shariputra dat er iets is wat hij nooit eerder onderricht heeft omdat alleen een ‘Boeddha met een Boeddha’ er kan over spreken. Tot drie maal toe vraagt Shariputra om verduidelijking. Tweemaal weigert de Boeddha zeggend dat hierop ingaan alleen maar tot verwarring kan leiden. De derde keer stemt hij in.

Voor hij kan verder gaan, staan vijfduizend van de aanwezigen recht, buigen beleefd en vertrekken. De Boeddha blijft stil en houdt hen niet tegen.

Nadat deze vijfduizend toehoorders, denkend dat ze er al waren opgestapt zijn, zegt de Boeddha tot Shariputra: "Luister aandachtig en ik zal jullie onderrichten." Shariputra antwoordt: "Eerbiedwaardige, wij zijn een en al oor."

Als lezer denk je dat het nu gaat komen. Niets is minder waar. Wat volgt is een reeks uiteenzettingen en parabels over hoe de Boeddha onderricht en over de plaats en het grote belang van het Lotus Sutra daarin. Als je als lezer na tweehonderd bladzijden nog altijd zit te wachten tot het Lotus Sutra gaat beginnen, dan realiseer je je ineens dat je er midden in zit en dat dit dus het Lotus Sutra is. De term ‘Lotus Sutra’ komt in het Lotus Sutra meer dan honderd keer voor. Het Lotus Sutra lijkt wel het favoriete onderwerp van het Lotus Sutra. Maar wat is in godsnaam het Lotus Sutra?

De tekst weet bij de lezer wel een toestand van perplexiteit te bewerkstelligen.

Het probleem van het boeddhisme

Het boeddhisme is een menselijk gebeuren en daarmee evenzeer aan vergankelijkheid onderhevig als alle andere verschijnselen. De Boeddha zelf voorspelde dat na zijn dood de dharma in de wereld langzaam zou vervagen en na vijfhonderd jaar volledig zou verdwijnen. Vijfhonderd staat in de Pali-Canon dan wel voor ‘heel veel’ maar het is wellicht niet toevallig dat het Lotus Sutra ontstaan is uitgerekend vijfhonderd jaar na de historische Boeddha.

De Dharma benadert de werkelijkheid op twee manieren. Aan de ene kant is er de conventionele benadering. Het is de werkelijkheid gezien door de bril van concepten, een werkelijkheid gekenmerkt door causaliteit en vergankelijkheid. We spreken soms van de relatieve of conventionele werkelijkheid. Het is niet de conceptuele benadering die tot bevrijding leidt. Er is ook een andere benadering van de werkelijkheid mogelijk. Als alle concepten wegvallen is er een ervaring van eenheid die aan iedere conceptualisering voorafgaat. We spreken soms van uiteindelijke of absolute werkelijkheid.

Het probleem is duidelijk. Hoe spreek je over een benadering van de werkelijkheid die niet conceptueel is? Voor je het weet zit je terug in het conceptuele.

Als we naar de geschiedenis van het boeddhisme kijken zien we een zich steeds weer herhalend patroon. Het inzicht in de uiteindelijke werkelijkheid vervaagt en enkel de conventionele benadering blijft over. Tegen dit verval komt er dan steeds weer een tegenreactie. Verschillende boeddhistische tradities hebben telkens weer taal ontwikkeld om over het niet-conceptuele te spreken. In de Pali-Canon wordt er gesproken over nibbana, over wat niet geboren is en niet sterft (ajata amata). De prajna-paramita literatuur ontwikkelt een bijzonder paradoxaal taalgebruik waarin geen enkel concept nog stand houdt. Zo lezen we in het Diamant Sutra : ‘De Boeddha is niet de Boeddha, daarom noemen we hem de Boeddha’. Nagarjuna gebruikt de techniek van de reductio ad absurdum om de boeddhistische (conceptuele) filosofie van zijn tijd te ontmaskeren en legt vervolgens de nadruk op sunyata (leegte, openheid). Het probleem blijft: sunyata is het antidotum tegen alle concepten, alleen tegen het concept van sunyata, bestaat er geen antidotum (MK 13.8).

Een gelijkaardige beweging zien we bij het ontstaan van zen. Als de keizer aan Bodhidharma vraagt hoeveel verdienste hij heeft verzameld door het land vol stupa’s te bouwen, wijst hij zijn conceptuele vraag af door te antwoorden: ‘Geen verdienste’. ‘Wat is dan het hoogste principe?’ vraagt de keizer verbaasd. ‘Weidse leegte (sunyata), niets is heilig’ gooit Bodhidharma hem voor te voeten, waarmee hij hem onmiddellijk naar het uiteindelijke perspectief verwijst.

Er zijn talloze voorbeelden te noemen. In de huidige tijd zien we het risico van verval weer dreigen door de manier waarop boeddhistische meditatietechnieken gebruikt worden als louter stressreductie. Veel boeken en cursussen over het boeddhisme zullen zich beperken tot het aspect van de conventionele werkelijkheid en niet raken aan het ultieme. Aan de andere kant wijzen Westerse leraren terug naar de uiteindelijke werkelijkheid: Thanissaro Bikkhu heeft het over ‘het radicaal fenomenologisch perspectief’, Genpo Roshi over ‘Big Mind’, Pema Chödrön over ‘grondeloosheid’.

Zo te zien is er een lange lijst van termen om te spreken over het niet-conceptuele. Het is dus niet zo dat er niet kan over gesproken worden. Het is niet onzegbaar. Maar zoals de ervaring van dronkenschap alleen maar kan gedeeld worden onder drinkebroers, is er iets waar ‘alleen een Boeddha met een Boeddha’ kan over spreken. Het verschil met dronkenschap is dat je er alcohol voor nodig hebt, terwijl de ervaring van de uiteindelijke werkelijkheid in principe in ieder ogenblik voor iedereen toegankelijk is. In de rest van tekst zullen we de term uiteindelijke werkelijkheid in deze betekenis gebruiken.

Een van de valkuilen in het spreken over de uiteindelijke werkelijkheid is haar te zien als hoger en volmaakter dan de conventionele. De ervaring ervan kan een gevoel oproepen van ‘laat ons hier drie tenten bouwen’. Het is een onhoudbare positie. Zodra je de non-dualiteit tegenover de dualiteit stelt, zit je daardoor weer in de dualiteit. Er is geen wezenlijk onderscheid tussen de conventionele en de uiteindelijke werkelijkheid. Samsara is nirvana. Het zijn hoogstens twee manieren van benaderen. De Boeddha daalt de berg af, naar de wereld toe. Dit heeft ook belangrijke ethische consequenties. Inzicht leidt eo ipso tot mededogen.

Als we in dit licht de aanhef van het Lotus Sutra herlezen dan blijkt de eulogie van de twaalfduizend arhats helemaal geen eulogie te zijn maar een kritiek. Ze hebben bereikt voor zichzelf wat er binnen een louter conceptuele interpretatie van de dharma te bereiken valt. Het zijn zo te zeggen specialisten in stressreductie geworden maar het echte punt, de uiteindelijke werkelijkheid en de ethische consequenties ervan hebben ze gemist. Daarom predikt de Boeddha nu het Lotus Sutra. De vijfduizend die opstaan zijn zelfs niet bereid hier naar te luisteren. Ze zijn er al en hebben niets meer te leren, menen ze. Op de vraag wat is verlichting, antwoordde zenmeester Bernie Glassman ooit: de bereidheid om te leren. Het had een commentaar op deze passage kunnen zijn.

Vaardige middelen

We hebben het voorgaande nodig om het onderricht te plaatsen. ‘Shariputra, de Boeddha’s onderrichten de Dharma op gepaste wijze. Maar zij is moeilijk te begrijpen. Daarom maak ik gebruik van talloze vaardige middelen, beeldspraak en parabels. De Dharma is niet iets dat kan begrepen worden door een intellectuele analyse. Alleen Boeddha’s kunnen haar begrijpen.’

‘De Boeddha’s’, zo zegt de Boeddha, ‘onderrichten enkel bodhisattva’s‘. Alles wat ze doen heeft slechts dit ene doel: de Dharma met alle levende wezens delen en hen bevrijden. Het lijkt misschien dat er drie voertuigen zijn, maar in werkelijkheid is er maar één, geen twee, laat staan drie. Alle levende wezens, door te luisteren naar het onderricht van de Boeddha’s, zullen uiteindelijk wijsheid en complete bevrijding realiseren. Wie dit niet begrijpt en zichzelf een arhat of pratyekabuddha noemt is geen leerling van de Boeddha, is geen arhat of pratyekabuddha.’

We vatten het hier in enkele regels samen maar het duurt even voor Shariputra de draagwijdte van deze woorden vat. Waar hij tot dan toe gedacht had dat het bodhisattvapad een totaal ander pad was dan het pad van de sravaka’s zegt de Boeddha nu: er is maar één pad (ekayana), er zijn enkel bodhisattva’s. Dan begrijpt hij dat de Boeddha hem zegt dat hij en met hem alle ander sravaka’s ook bodhisattva’s zijn en dat zij allemaal in staat zijn een Boeddha te worden, het in wezen zelfs zijn.

‘Niet langer in verwarring maar je hart vervuld van grote vreugde begrijp je dat jijzelf een Boeddha zal worden.’ Op het ogenblik dat dit bij Shariputra doordringt is hij uitzinnig van vreugde, hij danst van vreugde.

Als iets het Lotus Sutra kenmerkt is het wel de aanstekelijke vreugde die de hele tekst doordrenkt. Wellicht verklaart dat meer dan wat ook zijn grote succes. De vreugde heeft iets onweerstaanbaars en moet zijn effect gehad hebben op de ontelbare mensen die de tekst in de loop van de geschiedenis gelezen, gehoord, gereciteerd of gekopieerd hebben.

In het licht van de hoger geschetste context is de betekenis duidelijk. De dharma is één, er is geen halve waarheid. De uiteindelijke werkelijkheid is voor iedereen toegankelijk. Iedereen is in potentie een Boeddha. Alles wat de Boeddha’s onderrichten heeft maar één doel: dit aan alle levende wezens duidelijk te maken. De middelen die de Boeddha’s hiervoor gebruiken kunnen heel verscheiden zijn, verhalen, redeneringen, beelden... Het worden ‘vaardige middelen’ genoemd (upaya).

Deze stelling wordt uitgewerkt aan de hand van een aantal parabels.

De parabel van het brandende huis vertelt hoe op een dag brand uitbreekt in het huis van een rijk man. De kinderen van de man zijn in het huis aan het spelen. De man roept brand en probeert zijn kinderen er toe aan te zetten het huis te verlaten. Maar de kinderen zijn verdiept in hun spel en schenken hem nauwelijks aandacht. Ze denken dat hij gewoon een spelletje speelt. Tenslotte vertelt de rijke man dat hij nog veel mooier speelgoed heeft gekocht dat buiten op hen wacht. Nieuwsgierig rennen de kinderen naar buiten. Dan pas ontdekken ze dat ze aan de brand ontsnapt zijn.

Het Lotus Sutra vergelijkt het onderricht hier met speelgoed, een vaardig middel om de aandacht te trekken naar iets dat vele malen belangrijker is.

Naar analogie met de drie voertuigen bestaat het speelgoed dat de man belooft uit drie soorten karretjes getrokken door geiten, herten en buffels. In werkelijkheid staat er maar één soort kar, getrokken door witte buffels, die in schoonheid hun stoutste verwachtingen overtreft.

Het is een herkenbare ervaring. Veel mensen komen op het boeddhistische pad op zoek naar een oplossing voor hun persoonlijke problemen om uiteindelijk iets veel belangrijker te vinden, waar ze het bestaan zelfs niet van vermoed hadden. ‘Op zoek naar oud ijzer, vinden ze goud’, zegt de Mumonkan.

De parabel van de verloren zoon verhaalt over een jonge man die het huis van zijn vader, een rijke koopman, verlaat op zoek naar het geluk. Het lot is hem niet zo gunstig en hij raakt aan lager wal. Zijn vader gaat wanhopig naar hem op zoek maar kan hem nergens vinden. Tenslotte vestigt de vader zich in een stad. Toevallig passeert de jonge man langs het huis van zijn vader. Hij voelt zich aangetrokken maar haast zich snel weg als hij de grote rijkdom ziet. Dit is niets voor mij, denkt hij. Zijn vader heeft hem wel herkend en stuurt twee mannen achter hem aan. De jonge man rent weg in paniek. De vader laat de jongen volgen en stuurt twee andere mannen op hem af. Twee ongure types, die hem het voorstel doen om tegen een redelijke betaling in de paardenstallen van de vader te komen werken. De vader vermomt zich af en toe om met zijn zoon een praatje te kunnen maken. Geleidelijk aan krijgt de jonge man beter werk, tot hij tenslotte het hele bezit van zijn vader beheert. Dan pas maakt de vader zijn ware identiteit bekend.

Eigenlijk is er geen probleem. De jongeman is de erfgenaam van zijn vader. Zelfs na jaren afwezigheid kan hij er meteen aanspraak op maken. Maar de jonge man herkent zijn vader niet en is bang. Hij kan het niet aannemen. De vader zoekt zijn heil in vaardige middelen.

De jongeman moet eerst de stal uitmesten. Wij zouden zeggen dat er wat psychologisch voorwerk nodig is. Maar in wezen is het niet echt nodig, als hij maar in staat was de ware toedracht te zien. Na jaren werk ontdekt hij pas wie hij altijd geweest is.

De uiteindelijke werkelijkheid is ons geboorterecht. We moeten er zelfs niets voor doen. Als we maar in staat waren het te beseffen. Het probleem is dat het ons zo onaannemelijk lijkt.

In de parabel van de Dharma regen wordt de vergelijking gemaakt met verschillende planten die in de regen staan. Ook al staan ze allemaal in dezelfde regen, toch nemen ze er allemaal precies datgene uit wat ze zelf nodig hebben. Zo is er maar één Dharma, maar iedereen hoort wat op dit moment past. Daarom is geen enkele van de verschillende doctrines op zich beter dan de andere. Vaardige middelen zijn maar 'vaardig' omdat ze iemand weten aan te spreken op een manier die bij die persoon op dit ogenblik past.

In de parabel van de betoverde stad trekt een groep mensen door een onherbergzaam gebied onder leiding van een gids. Het is het oude beeld van de karavaanleider dat we ook in de Pali-Canon tegenkomen, maar het verhaal neemt een heel eigen wending. De groep raakt door de ontberingen de moed kwijt en begint te morren. Op dat ogenblik tovert de gids, die over bijzondere krachten blijkt te beschikken, een magische stad tevoorschijn. Het gezelschap is uitgelaten en de mensen doen zich te goed. Als de gids 's anderendaags merkt dat iedereen weer op krachten gekomen is, tovert hij de stad weer weg en zet het gezelschap zijn tocht verder.

Ook dit kennen veel mensen uit ervaring. Als je enige tijd praktiseert kan je een weldoend effect ervaren. Het is echt wel effectief als stress-reductie. Sommige mensen denken dat ze er zijn. Maar als je doorgaat merk je dat je er helemaal niet was, dat het niet meer is dan een tussenstop. Zo zijn de onderrichtingen en de eerste effecten niet meer dan vaardige middelen, misschien weldoend maar niet iets om lang in te blijven hangen.

Merkwaardig is dat deze parabel geen einde schijnt te kennen. Nergens wordt vermeld waar het gezelschap uiteindelijk aankomt. Wel vinden we in dit hoofdstuk het vers terug dat steeds weer in de mahayana liturgie terugkomt: 'Mogen wij allemaal samen de weg van de Boeddha realiseren'. Of is de weg zelf misschien het doel?

De uiteenzetting over vaardige middelen roept meteen de vraag op: en de waarheid dan? Is dit geen bedrog? Goed bedoeld, dat wel, maar het blijft een loopje nemen met de waarheid.

Het is deze vraag die het Lotus Sutra oproept en ook meteen beantwoordt. Lang voor de moderne taalfilosofie vertelt het Lotus Sutra ons dat iedere propositionele waarheid communicatief van aard is en daarmee dus nooit een absolute waarheid uitdrukt.

In communicatie zijn er per definitie steeds twee perspectieven die de werkelijkheid anders waarnemen en uitdrukken. Wat een vaardig middel vaardig maakt is het vermogen zich aan te sluiten bij het perspectief van de ander, de taal van de ander te spreken en op die manier naar de uiteindelijke werkelijkheid te wijzen. De kinderen in het brandende huis hadden alleen oog voor speelgoed, de verloren zoon kon zich zijn eigen rijkdom niet voorstellen. Hoe vaardig ook, de andere kant in de communicatie, het bevattingsvermogen van de ander blijft essentieel. Daarom heeft het geen zin de 5000 die weggaan en niet willen luisteren tegen te houden.

Met onze enorme gehechtheid aan een propositionele waarheid is dit een moeilijk te slikken pil. Het Lotus Sutra daarentegen dartelt rustig verder, ongehinderd door enige conventie, en geeft de mopperaars het nakijken, waarbij de stijl op zich tot vaardig middel wordt.

De levensloop van de Boeddha

Het eerste deel van het Lotus Sutra wordt door de klassieke commentatoren ‘de eerste bijeenkomst op de Gierenpiekberg’ genoemd. Dan schakelt het Lotus Sutra in een volgende versnelling.

‘Op dat ogenblik rees er een toren op uit de grond, duizenden kilometers hoog en honderden kilometers breed en lang, versierd met verschillende soorten juwelen. Een luide stem klonk uit de toren: ‘Excellent, excellent Shakyamuni Boeddha, zoals je nu het Lotus Sutra onderricht.’’

Het is weer een van de aanwezige bodhisattva’s die ieders verwondering uitdrukt en de Boeddha om tekst en uitleg vraagt. De Boeddha antwoordt dat het de stupa (het grafmonument) is van een Boeddha Talloze Juwelen (Prabhutaratna), die ontelbare duizenden myriaden miljoenen onoverzienbare kalpa’s geleden leefde. Voor zijn dood legde hij de gelofte af dat als, waar dan ook in de tien windstreken, iemand het Lotus Sutra predikt, dat zijn stupa dan op die plaats zal verschijnen om hem te prijzen.

De aanwezigen wensen de Boeddha Prabhutaratna zelf te aanschouwen en de Boeddha Shakyamuni stijgt op in de lucht en opent met één hand de deur van de stupa. Boeddha Prabhutaratna verwelkomt hem en nodigt hem uit naast hem plaats te nemen. Het is een scène die je vaak afgebeeld ziet, twee Boeddha’s broederlijk naast elkaar. De aanwezigen klagen dat ze zo weinig kunnen zien en meteen doet Boeddha Shakyamuni het hele gezelschap omhoog stijgen in de lucht. Met een luide stem verkondigt hij: ‘Het zal niet lang meer duren dat ik hier nog ben. Wie zal in staat zijn om het Lotus Sutra te prediken. De Boeddha wil dit aan iemand toevertrouwen zodat de Dharma niet verloren gaat’.

Vanaf hier spreken de commentatoren over ‘De bijeenkomst in de lucht’. Het Lotus Sutra lezen en herlezen heeft iets van een rit maken in een achtbaan. Ook al weet je wat er gaat komen, toch word je iedere keer weer meegesleept in de intensiteit ervan. Waar gaat al deze waanzin over?

De vraag van de Boeddha licht een tip van de sluier op. Wie kan er het Lotus Sutra onderrichten als de Boeddha er niet meer is? De vraag stelt zich weer tegen de achtergrond van de Pali-Canon. Daar wordt verteld hoe de Boeddha geboren werd als mens, het huis verliet, ascese beoefende, onder een boom tot ontwaken kwam (nirvana), jaren lang onderrichtte en dan overleed (paranirvana, soms ook nirvana genoemd). De vraag naar wat er gebeurt met een ontwaakte na zijn dood werd beschouwd als een van de onbeantwoordbare vragen. Het is een vraag naar de uiteindelijke werkelijkheid die niet binnen het kader van de conventionele conceptuele werkelijkheid kan beantwoord worden. De vraag wordt echter des te pregnanter in het licht van de voorspelling dat de Dharma zou in verval raken en verdwijnen 500 jaar na de dood van de Boeddha.

Tegen deze achtergrond is het verschijnen van Prabhutaratna’s stupa nog absurder dan het op het eerste zicht al was. Het was al absurd door de fysieke onmogelijkheid ervan. Een gevaarte van die omvang zou een reusachtige natuurramp veroorzaakt hebben. Maar nog veel absurder is het verschijnen van een Boeddha die in lang vervlogen tijden het paranirvana is binnengegaan.

Wat het Lotus Sutra hier doet is in wezen niets anders dan wat de paradoxen van de prajnaparamita literatuur en de Zen koans doen. Het is het narratieve equivalent van Nagarjuna’s reductio ad absurdum. De uiteindelijke werkelijkheid is niet van de orde van de filosofie, en evenmin van de orde van het narratieve. Het Lotus Sutra laat alle concepten en verhalen uit elkaar spatten in één groot uitgelaten feest.

Vandaar ook al die onmogelijke getallen. Het Lotus Sutra confronteert ons met het ontelbare, het onberekenbare. De getallen zijn onbevatbaar groot maar het Lotus Sutra sust onze geest niet met een concept van oneindigheid. Het is onbevattelijk veel maar niet oneindig.

Het verhaal gaat verder. De aanwezige bodhisattva’s, afkomstig uit verschillende andere werelden, bieden aan om na de dood van de Boeddha in deze wereld te blijven om het Lotus Sutra te bewaren en te verkondigen. Maar de Boeddha wijst hun genereus voorstel af. Het is niet nodig. Op dat ogenblik splijt de grond open en overal rijzen talloze bodhisattva’s uit de grond omhoog, elk met hun gevolg. Hun aantal is een veelvoud van alle zandkorrels aan de oevers van achtduizend keer de Ganges.

Deze keer is het weer Maitreya Bodhisattva die om uitleg vraagt. Waar komen al die bodhisattva’s vandaan? De Boeddha antwoordt dat hij ze in deze wereld opgeleid heeft, sinds zijn ontwaken onder de bodhiboom. Maitreya roept verbijsterd uit dat dat onmogelijk is. Niet dat hij aan de Boeddha wil twijfelen maar hoe kan iemand in een tijdspanne van vijftig jaar zoveel bodhisattva’s opleiden? Het gaat zijn bevattingsvermogen te boven. Het Lotus Sutra laat de vraag nog even hangen voor hij ze in het volgende hoofdstuk beantwoordt.

De Boeddha vertelt dat hij in werkelijkheid al honderden, duizenden, miljoenen ontelbare kalpa’s in de wereld is. Als hij het laat uitschijnen dat hij recent tot ontwaken gekomen is en dat hij binnenkort in paranirvana zal intreden, dan is ook dat maar een vaardig middel om mensen tot spoed aan te zetten in hun beoefening van de weg. In die talloze tijden dat hij in deze wereld aanwezig is heeft hij talloze wezens de weg gewezen naar volledig ontwaken. Daarbij maakt hij steeds gebruik van vaardige middelen. Alle onderrichtingen dienen enkel dit doel. Omdat levende wezens verschillen, verschillen ook de onderrichtingen. Maar in wezen is al dat het werk van de Boeddha.

Hoe bizar en barok de beelden van het Lotus Sutra ook zijn, toch staan ze niet zo ver van de onmiddellijk ervaarbare werkelijkheid. Om een voorbeeld te geven. De organisatoren van het laatste bezoek van de Dalai Lama zullen zich ook afgevraagd hebben: hoe gaan we deze gigantische klus klaren. En, bij wijze van spreken uit de grond, rezen talloze vrijwilligers op die belangeloos hun tijd en energie hiervoor kwamen inzetten. Ook bij rampen of andere moeilijke gebeurtenissen staan er altijd weer mensen klaar die zich belangeloos, soms zelf ten koste van hun eigen veiligheid, inzetten. Menselijke openheid en goedheid is overal aanwezig. In sommige tradities wordt dit onze Boeddhanatuur genoemd, onze fundamentele menselijkheid zoals Han de Wit het noemt. Hij lijkt soms ver te zoeken maar in wezen is hij alomtegenwoordig. Je kan het Boeddha noemen, je kan het ook anders noemen. Het hangt er maar van af wat gepast is, wat 'vaardig' is.

De uiteindelijke werkelijkheid moet niet ver gezocht worden. Ze staat pal voor onze neus. Er moeten geen bijzondere wezens uit andere werelden aan te pas komen, het is hier aanwezig, in deze wereld, nu. Iedereen die van daaruit handelt is op dat ogenblik een bodhisattva, een Boeddha in wording. Als er aan het begin van het Lotus Sutra gezegd wordt 'alleen een Boeddha met een Boeddha' dan blijkt dat nu adequaat. In potentie is ieder van ons een Boeddha. Het vraagt wel de bereidheid om te zien, om te leren, zoals Bernie Glassman stelt. Daarom heeft het geen enkele zin de vijfduizend die aan het begin opstappen tegen te houden.

Het Lotus Sutra geeft in deze context nog een mooi voorbeeld. Een van de aanwezige bodhisattva's vraagt aan Manjushri of hij iemand kent die dank zij het Lotus Sutra in een korte tijdspanne tot volledig ontwaken is gekomen. Manjushri noemt de dochter van de Drakenkoning, een meisje van acht. Op dat ogenblik verschijnt het meisje. Shariputra krijgt de bedenkelijke eer alle vooroordelen van een 'male chauvinistic' monastiek boeddhisme te verwoorden. 'Hoe kan iemand in het verontreinigde lichaam van een vrouw tot ontwaken komen?' Het meisje is niet echt onder de indruk. Heel spontaan geeft ze de Boeddha een kostbare parel en tot ieders verrassing neemt de Boeddha het kostbare geschenk spontaan aan. 'Ging dat niet snel?' Vraagt het meisje aan de verbijsterde Shariputra. 'Kijk, nog sneller', zegt ze olijk en voor de ogen van de aanwezigen verandert ze in een Boeddha die vervolgens in een ver land voor een grote menigte het Lotus Sutra predikt.

Het belangrijkste moment in dit verhaal is wanneer het meisje, onbevangen, de Boeddha een kostbare parel geeft. De Boeddha zelf neemt hem onbevangen aan. Dit onbevangen geven en het onbevangen nemen maakt deze interactie tot een ontmoeting van 'een Boeddha met een Boeddha'.

De Boeddha gaat verder: 'Als levende wezens horen over de levensduur van de Boeddha en het zelfs maar voor een fractie van een seconde begrijpen en er door geraakt worden, dan overstijgt de verdienste daarvan vele malen alle mogelijke andere verdiensten. Zelfs als iemand ontelbare kalpa's lang de vijf paramita's van geven, deugd, geduld, inspanning en meditatie beoefent zonder de zesde (prajnaparamita, de paramita van wijsheid, dat wil zeggen het inzicht in de uiteindelijke werkelijkheid) dan is zijn verdienste nog geen honderdste, miljardste, miljoenste ... daarvan.’

‘Als iemand hoort over de levensduur van de Boeddha en er vreugde bij ervaart en hij vertelt het verder en deze persoon vertelt het weer verder en ook die weer ... dan zal de vreugde van de vijftigste die het hoort nog vele malen de vreugde van alle denkbare lusten en rijkdommen overtreffen.’

De boodschap is duidelijk. Een besef van de uiteindelijke werkelijkheid, zelfs maar een kleine glimp ervan, is het meest waardevolle wat iemand kan te beurt vallen.

Om die reden vertrouwt de Boeddha de Dharma toe aan de aanwezige bodhisattva’s. Ze stellen hem gerust. Zij zullen de missie van de Boeddha ernstig nemen en het Lotus Sutra verder onderrichten. Zo eindigt ook de ‘Bijeenkomst in de lucht’.

De bodhisattva’s

Het einde van de ‘Bijeenkomst in de lucht’ is geformuleerd zoals een sutra hoort te eindigen. Het Lotus Sutra had hier kunnen stoppen, maar inhoudelijk zou het niet compleet zijn als het in de lucht bleef hangen zonder uitgebreid stil te staan bij de weg terug naar beneden. De Dharma is nu eenmaal niet iets dat in de lucht hangt. ‘Na het feest de afwas’ schrijft de hedendaagse dharmaleraar Jack Kornfield met een wat prozaïscher taalgebruik.

De bodhisattva is bij uitstek het symbool van een geïncarneerd en geëngageerd boeddhisme. Het laatste deel van het Lotus Sutra wordt ‘De tweede bijeenkomst op de Gierenpiekberg’ genoemd. Een aantal bodhisattva’s passeren hier de revue en bieden zo een zicht op de ethische consequenties van de Dharma. Het gaat hier niet om een moraliseren maar om een mededogen dat onmiddellijk voorvloeit uit het inzicht in de uiteindelijke werkelijkheid.

De verhalen zijn niet minder fantastisch dan wat voorafging. Je kunt je niet van de indruk ontdoen dat de schrijvers van deze teksten er een enorm plezier in gehad moeten hebben. De lezer weze, ondertussen wellicht ten overvloede, gewaarschuwd.

Bodhisattva Nooit Minachten hoort strikt genomen nog in het vorige deel thuis, maar inhoudelijk past hij ook hier in het rijtje. Hij ontleende zijn naam aan het feit dat hij voor iedereen die hij ontmoette boog en zei: ‘Jij beoefent het bodhisattvapad, jij zult zeker een Boeddha worden.’ Vaak werd hij hiervoor uitgelachen, zelfs gemolesteerd, maar dat kon hem niet van zijn stuk brengen. Soms van op een afstand, op de vlucht voor zijn belagers bleef hij voor hem buigen en zeggen: ‘Jij beoefent het bodhisattvapad, jij zult zeker een Boeddha worden.’ Op die manier was hij in de gelegenheid om talloze Boeddha’s te dienen en door het horen van het Lotus Sutra tot volledig ontwaken te komen. De Boeddha vertelt erbij dat hijzelf die Bodhisattva Nooit Minachten was in een vorig leven.

Uit het besef dat de uiteindelijke werkelijkheid voor iedereen toegankelijk is en dat iedereen in wezen een Boeddha is, vloeit automatisch een mateloos respect voor ieder levend wezen.

Van Bodhisattva Graag Gezien Door Alle Levende Wezens, een vorig leven van Bodhisattva Medicijnen Koning, wordt verteld dat hij door het horen van het Lotus Sutra de bijzondere kracht verkreeg om alle vormen aan te nemen. Uit dankbaarheid brengt hij zijn leraar talloze offers. Omdat hij vindt dat ieder offer tekort schiet neemt hij geurige oliën tot zich en ontbrandt. Op die manier verandert hij in een geurige toorts die alle werelden verlicht. Hij brandt voor twaalfhonderd jaar. Als hij helemaal opgebrand is wordt hij onmiddellijk herboren, zittend in Lotus houding. Daarna vertrouwt zijn leraar hem het Lotus Sutra toe.

Het is een verhaal van zelfgave. Het is een onuitputtelijk geven uit overvloed. En het geeft zonder meer een heel andere kijk op ‘burn-out’ (avant la lettre).

Bodhisattva Wonderlijke Klank verblijft in het Oostelijke Reine Land. Hij is een muzikant en beschikt over tal van wonderbare krachten, waaronder het vermogen om alle vormen aan te nemen. Als hij hoort dat de Boeddha van de sahawereld (deze aardse wereld) het Lotus Sutra onderricht vraagt hij aan zijn leraar, Boeddha Koning Wijsheid, of hij naar de sahawereld mag afreizen. Koning Wijsheid waarschuwt hem: ‘De wezens van de sahawereld zijn klein van gestalte. De grond is er oneffen en onrein. Maar kijk om die reden niet neer op de sahawereld.’

Het is een typische beweging voor het Lotus Sutra. Het fantastische wordt nooit gehanteerd als ontsnappingsroute. Hoe fantastisch ook het hele verhaal, het wijst steeds weer terug naar deze werkelijkheid, deze wereld. Het is niet in veraf gelegen reine landen dat bevrijding moet gezocht worden. De wonderlijke wezens uit reine landen komen naar hier. De toren en de bodhisattva’s komen niet van elders uit de lucht gevallen maar ze rijzen op uit de grond hier. De Boeddha onderricht hier. De bevrijding gebeurt hier. Het boeddhisme is geen escapisme. Het echte wonder gebeurt hier.

Bodhisattva Luisteren naar de Geluiden van de Wereld antwoordt op de kreet van iedereen die in nood is. Als je in een put van vuur valt, overvallen wordt door rovers of in een storm op zee verzeilt roep dan Bodhisattva Luisteren naar de Geluiden van de Wereld aan. Deze passage heeft geleid tot een enorme devotie van deze bodhisattva beter bekend als Avalokiteshvara of Guanyin. In vele verhalen duikt hij/zij op als redder in nood. Net als bij de vorige bodhisattva’s is het evenwel verkeerd Guanyin op te vatten als iets externs. Deze bodhisatva’s stellen een, inderdaad fantastisch, voorbeeld maar de boodschap is dat iedereen van ons Guanyin is op het ogenblik dat je iemand bijstaat en dat er overal weer mensen opduiken die bereid zijn te helpen.

Net als Bodhisattva Graag Gezien en Bodhisattva Wonderlijke Klank beschikt Bodhisattva Luisteren naar de Geluiden over het vermogen om alle vormen aan te nemen. Hij/zij spant hierin de kroon. Naar gelang wat iemand nodig heeft verkondigt hij/zij de Dharma in de gedaante van een Boeddha, een bodhisattva, een god, een koning of generaal ... of in het vrouwelijk equivalent daarvan. De tekst geeft een lange niet-exhaustieve opsomming.

Waar je het gebruik van ‘vaardige middelen’ in het eerste deel van het Lotus Sutra nog kon opvatten als een wat dubieus maar toch goed bedoeld hulpmiddel, komt het hier naar voor als de essentie zelf van de boeddhistische ethiek. (De tekst spreekt zelf op een bepaald ogenblik zelfs van upaya paramita, waarmee upaya aan het rijtje van de paramita’s wordt toegevoegd.) Net zo min als het Lotus Sutra hecht aan een propositionele conceptuele waarheid, evenmin hechten de bodhisattva’s aan de illusie van een eigen identiteit. Ze zijn bereid ten behoeve van ieder levend wezen verschillende rollen en gedaanten aan te nemen.

Het verhaal van Koning Wonderlijke Pracht vertelt over een brahmaan wiens twee zoons, zeer tegen zijn zin, de Boeddhadharma gaan beoefenen. Door hun meditatie verkrijgen ze verschillende bovennatuurlijke krachten. Pas als de vader zijn zoons door de lucht ziet zweven en allerlei magische kunsten ziet uithalen krijgt hij respect voor hun praktijk.

Het probleem dat je familie niet altijd begrijpt wat je toch in dat boeddhisme zoekt is blijkbaar ouder dan vandaag. Het Lotus Sutra geeft een duidelijk advies. Het gaat hier natuurlijk niet over bovennatuurlijke kunsten maar om iets nog veel fantastischer. Het gaat erom dat je de ander niet zozeer overtuigt door overreding maar door hoe je leeft, hoe je je gedraagt. Als je toont dat je gelukkig bent, als je waardig kan blijven in moeilijke omstandigheden, dan pas leer je anderen over de Dharma. Het is niet eens iets van je mag of moet. Het valt ook niet te faken net als de zoons hun magische kunsten. Je toont het gewoon. Daarin uit zich de Dharma.

Het Lotus Sutra eindigt met Bodhisattva Universeel Waardig (Samantabhadra), gezeten op een olifant met zes slagtanden, die tot grote vreugde van de aanwezigen plechtig belooft iedereen die het Lotus Sutra onderricht met raad en daad bij te staan.

Eenheid en verscheidenheid

Een van de boeiendste aspecten van het Lotus Sutra is hoe het omgaat met het thema van de verscheidenheid van doctrines. Op het eerste zicht lijkt het aan te sluiten bij de klassieke kritiek van het mahayana op het hinayana. Daarna neemt het een merkwaardige wending en stelt dat alle drie voertuigen, waaronder zowel mahayana als hinayana, in wezen slechts één voertuig zijn (ekayana). Ieder voertuig geeft uitdrukking aan dezelfde leer maar past zich aan aan de persoon aan wie het onderricht gegeven wordt. Een arhat of pratyekabuddha die dit niet begrijpt is zelfs geen arhat of pratyekabuddha, wordt er gezegd

Naarmate de tekst vordert wordt dit gegeven nog scherper gesteld. Zelfs de Boeddha die wij kennen is niet de Boeddha maar een schijngestalte van iets dat langer dan menselijkerwijze te bevatten in deze wereld aanwezig is en zal blijven. De Dharma drukt zich in verschillende doctrines uit, soms boeddhistisch soms niet boeddhistisch, al naar gelang de noodzaak en de omstandigheden. Zelfs in wereldse aangelegenheden en geschriften drukt de Dharma zich uit. Dit is niet het naïeve idee dat alle religies in wezen hetzelfde zijn. Nee, ze zijn juist heel verschillend, maar datgene waarvoor we in deze tekst het codewoord 'uiteindelijke werkelijkheid' gebruiken kan zich in al die verschillende vormen en talen uitdrukken.

Wat het Lotus Sutra tenslotte in zijn laatste deel schetst is een beeld van een allesomvattende menselijke goedheid en zorg. Een goedheid die heel aards is, die van deze wereld is en die niet op een doctrine of gebod gebaseerd is maar vanzelf voortvloeit uit een besef van overvloed. Het is deze overvloed die het hele Lotus Sutra doordrenkt.

Dit werpt een interessant licht op iedere interreligieuze dialoog. De boeddhistische monnik Thich Nhat Hanh ziet God als de manier waarop in de monotheïstische religies het uiteindelijke kan aangeduid worden. Is het daarom dat er van God geen afbeeldingen mogen gemaakt worden en dat de naam van God niet mag genoemd worden?

Het grote risico van ieder spreken over de uiteindelijke werkelijkheid is dat zij daardoor terug gereduceerd wordt tot een element van de conceptuele werkelijkheid. Het is een niet te vermijden ontwikkeling en ook het Lotus Sutra wordt slachtoffer van deze valkuil. Dit leidt zelfs soms tot een soort Lotus Sutra fundamentalisme. Nu slaagt het Lotus Sutra er in al zijn inconsistenties, consistent in zichzelf nooit te definiëren. Als fundament biedt het wel heel weinig houvast. Dat belet sommige tradities niet zich te beroepen op het Lotus Sutra om zichzelf als het ekayana naar voor te schuiven. Alle andere tradities worden dan, Bodhisattva Nooit Minachten ten spijt, afgedaan als minderwaardig.

De naam van het Lotus Sutra

In verschillende boeddhistische tradities is de naam van het Lotus Sutra op zich een object van verering en respect. De naam alleen al zou de het hele onderricht van de Boeddha bevatten. De volledige titel is Saddharma Pundarika Sutra (in het Chinees Miaofa Lianhua Jing). Saddharma betekent de ware Dharma of leer. Pundarika is de witte variant van het Lotusbloem. Waarom een lotus? Ook al heeft het Lotus Sutra het voortdurend over het Lotus Sutra toch komt het beeld van de Lotus alleen maar in de titel voor.

In het maaltijdritueel van de Soto Zen wordt dagelijks gezongen: ‘laat mij zuiver blijven als een lotus in troebel water’. De witte lotus is inderdaad een ideaal symbool voor het Lotus Sutra. Zij geeft onbevangen haar schoonheid en zuiverheid terwijl ze wortelt in de modder. Haar zuiverheid ontstaat niet ondanks de modder maar juist dank zij de modder. Daarom representeert de Lotusbloem een geïncarneerde Dharma, het ultieme ontluikend midden in de wereld.

Blijft de ultieme vraag: wat is dan toch het Lotus Sutra. De vraag blijft onbeantwoord. Of toch, misschien kunnen we ze beantwoorden met een parafrase van het Diamant Sutra: ‘Het Lotus Sutra is niet het Lotus Sutra, daarom noemen we het het Lotus Sutra’.

 

Hurvitz Leon (Translator), Scripture of the Lotus Blossom of the Fine Dharma: The Lotus Sutra, Columbia University Press (1976)

Chodron Pema, When Things Fall Apart: Heart Advice for Difficult Times Shambhala (2000)

Kalupahana David J., Nagarjuna: The Philosophy of the Middle Way State Univ of New York Pr (1986)

Kalupahana David J. History of Buddhist Philosophy: Continuities and Discontinuities, University of Hawaii Press (1992)

Kato B. (Translator), The Threefold Lotus Sutra, Kosei Shuppan-Sha; (1986)

Kornfield Jack, After the Ecstasy, the Laundry: How the Heart Grows Wise on the Spiritual, Bantam (October 2, 2001)

Merzel Dennis Genpo Big Mind Big Heart: Finding Your Way, Big Mind Publishing (2007)

Niwano Nikkyo, A Guide to the Threefold Lotus Sutra, Kosei Publishing Company (1982)

Reeves Gene (Editor) A Buddhist Kaleidoscope: Essays on the Lotus Sutra Tuttle Publishing (2003)

Suguro Shinjo, Daniel B. Montgomery Introduction to the Lotus Sutra ,Jain Publishing Company (1998)

Thanissaro (Geoffrey Degraff) Bhikkhu, The Wings to Awakening,

Dhamma Dana Publications (1996)

Thich Nhat Hanh, The Diamond That Cuts Through Illusion: Commentaries on the Prajnaparamita Diamond Sutra, Parallax Press (1992)

Thich Nhat Hanh, Opening the Heart of the Cosmos: Insights on the Lotus Sutra Parallax Press (2003)

Watson Burton (Translator), The Lotus Sutra , Columbia University Press (1993)

Wit, Han de, De verborgen bloei: over de psychologische achtergronden van spiritualiteit, Agora, 2003